Het zal nu wel twintig of dertig of vijftig jaar geleden zijn...
Op een vervallen boederijtje te Hagem, een dorpje dat als twee druppels water lijkt op alle andere vlaamse dorpjes, kluizen de gebroeders Naten en titten Van den Huyve. Niemand komt ooit bij die verstokte jonggezellen over de drempel dan Patatje, de koewachter, het oudste zoontje van Rozalie, een weduwe met zeven kinderen.
Naten, de oudste, is een duitenkliever en mopperaar. Titten daarentegen is een joviale vijftiger, die niets aan zijn hart laat komen, op tijd en stond een borrel drinkt en Gods water over Gods akker laat lopen. Zijn grapjasserij en zijn simpele, maar gezonde levensfilosofie hebben hem de bijnaam van "de Filozoof van Hagem" bezorgd.
Naten krijgt op zijn zeventigste jaar het "oud zot" te pakken. Hij wil mordicus trouwen, want hij is het samenleven met zijn broer beu. Zijn uitverkorene is de vijftigjarige dorpskwezel Koletje Kambeel, die in vrekkigheid niet voor hem onderdoet. Het schraperige tweetal tracht Titten in de luren te leggen, maar Titten is echter niet van gisteren. Met de hulp van Patatje bezorgt hij Naten en Koletje op de dag van hun ondertrouw een heuglijke verrassing.