Het stuk brengt ons terug naar het jaar 1925, naar een dorp ergens in Vlaanderen.
Gust Verhelle en zijn vrouw Siska zijn vjiftig jaar gehuwd. Gust is een man die in stille eenvoud zijn leven doorging, trouw aan zijn gezin, trouw aan zijn werk.
Hij verzet zich tegen een feestviering met veel praal en opzet, waar zjin kinderen, die uit Brussel speciaal afkomen, willen mee uitpakken.
Gust had het veel liever eenvoudigweg thuis gevierd, daar kon hij nog inkomen, maar de eer van ontvangsten en recepties, daar houdt hij helemaal niet van, integendeel, koppig verzet hij er zich tegen. Gans de familie komt samen, doch alles loopt niet zoals wordt verwacht. Familievete's komen terug boven, ongewenste personen komen het geheel storen, het gaat zover dat Gust zich helemaal wil terugtrekken. Het feest dreigt zelfs fataal af te lopen.
Uiteindelijk geeft Gust toe, gelaten doch innerlijk kapot.